Jong geleerd
Om kwart voor negen: yoga. Om tien uur: zwemmen. Om elf uur: pauze met vrij spelen. Om twaalf uur: een potje voetballen. Om half twee: rekenen in de gymzaal. Om drie uur: buitenspelen. Zes keer per dag bewegen op school - niet als uitzondering, maar elke dag.
Mijn kinderen gingen de afgelopen paar maanden naar een internationale school in Indonesië. Van de buitenkant zag het er nogal houtje-touwtje uit. De klaslokalen waren niet veel meer dan een paar spaanplaten met een dak erop, het speeltuintje was in elkaar geflanst met oude autobanden rond een roestige glijbaan. Maar er was een groot, zompig grasveld, er waren bomen om te klimmen, er was een zwembad en vooral: de kinderen kregen de ruimte en de tijd om rond te rennen. Na de eerste schoolweek zei mijn zoontje met grote ogen: ,,Papa, school is hier heel veel buitenspelen!”
Om heel eerlijk te zijn hadden we niet heel lang gezocht naar een school ter plekke. Het was min of meer toeval dat we op een school belandden met een nogal radicale visie over bewegen. De directrice legde uit dat ze niet geloofden in het mantra stilzitten, mond houden en opletten. Jonge kinderen moest je laten bewegen. Dat was ook een stuk makkelijker voor de leraren, vertelde ze. Sinds ze het aantal buitenspeeluren hadden verdriedubbeld, waren de kinderen in de klas een stuk rustiger en geconcentreerder. Ze zagen het ook terug in de schoolresultaten: toetsen werden gemiddeld beter gemaakt. Ik was aanvankelijk nogal sceptisch. Al die tijd waarin ze bezig waren met sport en bewegen, moest links- of rechtsom wel ten koste gaan van iets anders. Maar na twee maanden school bleek daar niets van. Integendeel. Mijn kinderen bleken zich verstaanbaar te kunnen maken in het Engels, ze hadden een nieuwe rekenmethode aangeleerd en ze speelden rollen en rolletjes in de toneeluitvoering.
De wetenschap is er trouwens al lang uit. Bewegen op school helpt niet alleen om kinderen motorisch vaardiger te maken; ze worden er ook slimmer van. De hersenactiviteit is hoger, informatie wordt beter opgeslagen. En - niet te vergeten - het is leuker, waardoor kinderen gemotiveerder zijn en blijven. Neuroloog Erik Scherder kan het mooi uitleggen, met plaatjes en de medische achtergrond erbij. Het is niet voor niets dat hij zijn studenten elk halfuur uit de collegebanken sleurt om ze een paar minuten te laten bewegen. Een hap zuurstof, een blik in de bloedsuikerspiegel en de doorbloeding op gang helpen - en dan weer door. Simpel, maar doeltreffend.
In het Nederlandse onderwijs gebeurt het nauwelijks, bewegen op school. Lagere scholen hebben de grootst mogelijke moeite om gymleraren te vinden of te betalen, veel middelbare scholen lukt het niet om leerlingen meer dan twee gymuurtjes per week aan te bieden. Sport en beweging worden bij ons gezien als iets dat je zelf moet doen, een hobby, een vrijetijdsbesteding. Dat doe je niet op school, maar op een sportvereniging. Probleem: dat doen we niet. Althans, steeds minder. Sportverenigingen door het hele land verliezen leden - vooral onder jongeren. Dat gebeurde voor de coronapandemie al; de afgelopen twee jaar ging het alleen nog een stuk sneller dan daarvoor.
Misschien is dat ook niet zo vreemd. Het verenigingsmodel is nogal gedateerd. De afstand tussen potentiële leden en de clubs is groter geworden. Letterlijk, doordat clubs worden weggedrukt uit verstedelijkte gebieden. Maar ook figuurlijk, omdat het aanbod van clubs steeds minder goed aansluit op de vraag van individuen, omdat sporten voor veel gezinnen te duur is geworden, omdat het voor ouders makkelijker is om hun kinderen achter een scherm te zetten dan ze drie keer per week weg te brengen en op te halen.
Sport wordt hoe langer hoe meer een luxeartikel: ik zie het om me heen, op de clubjes van mijn kinderen. De ouders die tijd en geld hebben om hun kinderen naar te brengen of te laten brengen zijn veelal dezelfde: autochtoon, hoog opgeleid, laag BMI, goed salaris.
We zien het gebeuren, maar we doen er niks aan. Dat kun je de verenigingen niet kwalijk nemen: die drijven, als een vlotje in de storm, op een handjevol vrijwilligers. De beleidsmakers des te meer, maar die zien bewegingsarmoede niet als prioriteit. Verre van zelfs. Ze gooien vanuit Den Haag af en toe een paar miljoen over de schutting, als zoethoudertje. Alsof je een brandend huis blust met een pannetje lauw water. Een plan is er niet, een visie al helemaal niet.
‘Sport wordt hoe langer hoe meer een luxeartikel.’
Waar moet je leren bewegen? Waar moet je sporten? Waar en hoe kom je in aanraking met sport en bewegen als je de afstand naar een vereniging niet kunt overbruggen? Wat geven we de kinderen van nu mee? Ik ben bang dat we ze leren om stil te zitten. Op school, thuis, aan tafel, net als papa en mama achter hun computer op kantoor. We zijn zelf al Europees kampioen zitten en we leiden onze kinderen op om diezelfde dubieuze titel te pakken.
Mijn zoontje zit nu weer een week of twee op school in Nederland. Toen hij gisteren thuis kwam, was hij een beetje bedrukt. Hij gooide zijn tas in de hoek en plofte op de bank. Ik vroeg hem wat er was. Hij miste zijn school in Indonesië, zei hij. De klimboom, het zompige grasveld, de speeltuin met oude banden. Hij keek me aan en vroeg me waarom ze op school in Nederland zo weinig buiten speelden.
Ik had er geen antwoord op.
Thijs Zonneveld