19004


Afweging schoolkeuze bij co-ouderschap

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2018

Rechtsvraag

Heeft de rechtbank terecht vervangende toestemming aan de vader verleend om minderjarige in te schrijven op basisschool 1 te plaats 1 en het verzoek van de moeder tot verlening van vervangende toestemming om minderjarige in te schrijven op basisschool 2 te plaats 2 afgewezen?

Overweging

Partijen zijn in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling overeengekomen waarbij ieder van hen minderjarige evenveel tijd bij zich heeft. Partijen hebben deze afspraak gemaakt op het moment dat de moeder al in plaats 2 woonde, althans duidelijk was dat zij daar zou gaan wonen. Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige verzoeken dan ook de huidige zorgregeling als uitgangspunt.

De moeder heeft momenteel geen betaald werk buitenshuis en zij heeft een partner. De vader heeft een baan en is alleenstaand. De vader heeft gesteld dat hij in de huidige situatie zijn werktijden heeft kunnen afstemmen op de schooltijden van minderjarige en dat hij zijn werk niet kan combineren met het naar school brengen en van school ophalen van minderjarige ingeval minderjarige naar de basisschool in plaats 2 zou gaan. De moeder heeft deze stellingen van de vader in die zin weersproken dat de vader volgens haar flexibeler met zijn werktijden kan omgaan en voorschoolse opvang in plaats 2 kan regelen. De stelling van de vader dat hij zijn werktijden niet zo kan aanpassen dat hij minderjarige op de dagen dat hij bij de vader is, niet zelf naar school kan brengen, komt het hof aannemelijk voor. Voorts staat blijkens de bestreden beschikking vast, dat de vader geen gebruik van de voorschoolse opvang hoeft te maken op dagen dat minderjarige bij hem is en naar basisschool 1 in plaats 1 gaat, in tegenstelling tot wanneer minderjarige naar de basisschool 2 in plaats 2 zal gaan.

Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof de uitvoering van de huidige, door de ouders zelf afgesproken, zorgregeling het meest gewaarborgd indien minderjarige naar de basisschool in plaats 1 gaat.

Hierbij komt dat naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat andere belangen van minderjarige zich verzetten tegen een keuze voor de huidige basisschool in plaats 1. De vader heeft onweersproken verklaard dat het met minderjarige goed gaat op school. (...)

De door de moeder geschetste belemmeringen die zij ervaart bij het wegbrengen en halen van minderjarige naar de school in plaats 1, zijn begrijpelijk maar wegen niet op tegen de daartegenover staande belangen van de vader en minderjarige.

19003


Geen omgang tussen achtjarige en zijn biologische vader

Gerechtshof Den Haag, 19-12-2018

Rechtsvraag

Dient er een omgang op gang te worden gebracht tussen een achtjarige en zijn biologische vader, die hij nog niet kent, terwijl de achtjarige in het buitenland verblijft met het gezin waarin hij opgroeit?

Overweging

Uit de stukken en het besprokene ter zitting leidt het hof af dat het er alle schijn van heeft dat de vrouw, in weerwil van hetgeen bij de mondelinge behandeling bij het hof op 8 november 2017 is besproken, nog geen statusvoorlichting aan de minderjarige heeft gegeven. De minderjarige, 8 jaar oud, kent de man niet en weet niet dat de man zijn biologische vader is. De minderjarige heeft geen enkele geschiedenis met de man. Het hof constateert verder dat de minderjarige met de moeder (en haar gezin) recent is geëmigreerd naar het buitenland, waarbij vast staat dat fysiek contact tussen de man en de minderjarige thans niet mogelijk is. Het hof is verder gebleken dat de minderjarige is ingebed in de omgeving van het huidige gezin, met een wettige vader en een juridisch en sociaal gezien volle broer en zus. Het hof is verder van oordeel dat in deze setting, met een onbekende biologische vader, het entameren van Skype contacten en het sturen van kaartjes, zoals door de raad geadviseerd, volstrekt niet reëel is, zeker niet nu de raad tevens van oordeel is dat de omgang(scontacten) in eerste instantie begeleid moeten zijn.

Het afdwingen van een omgangsregeling op dit moment acht het hof in deze bijzondere omstandigheden tegen het belang van het kind. Het zou het huidige gezinsleven van de minderjarige verstoren. De minderjarige heeft geen enkele geschiedenis met de man en weet niet van het bestaan van zijn biologische vader. Het is praktisch gezien onmogelijk om het proces van statusvoorlichting en kennismaking met de biologische vader goed te begeleiden. Er is bij de moeder geen enkel draagvlak voor het in deze fase introduceren van de biologische vader in het leven van de minderjarige. Er is een grote geografische afstand en er zijn grote culturele verschillen tussen de Nederlandse cultuur van de biologische vader en de Islamitische cultuur van het gezin in het buitenland. Het algemene uitgangspunt dat het in het belang van een minderjarige is om met zijn beide ouders contact te hebben weegt daarom naar het oordeel van het hof in deze fase van het leven van deze minderjarige minder zwaar dan het belang van de minderjarige om in het gezin waar hij geworteld is op te groeien. Dit kan in de toekomst anders komen te liggen, bijvoorbeeld wanneer het gezin terugkeert naar Nederland. Het hof vindt het nog steeds in het belang van de minderjarige dat de moeder hem op een passende wijze voorlicht over zijn status. De ontwikkeling van de minderjarige kan ertoe leiden dat contact met zijn biologische vader wel mogelijk wordt. Het hof zal het verzoek van de man in zoverre afwijzen. Hetgeen de man overigens heeft aangevoerd, hoezeer begrijpelijk en grotendeels ook terecht, leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot de omgang.