De werkzaamheden voor de advocaat
&
Na de invoering van de Wet herziening partne
ralimentatie


Mr. A.N. Labohm - Senior raadsheer Hof Den Haag

Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.

Inleiding

De Wet herziening partneralimentatie wordt op 1 januari 2020 ingevoerd. Ten opzichte van de huidige wet is alleen de duur van de alimentatie aangepast. De termijn waarop aanspraak op partneralimentatie kan worden gemaakt is de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar. Daarop zijn twee wettelijke uitzonderingen: langdurige huwelijken en huwelijken met jonge kinderen. De Wet voorziet eveneens in een hardheidsclausule om de alimentatieduur te kunnen verlengen. De redelijkheid en billijkheid is de grondslag voor de verlenging. Uit de parlementaire stukken volgt dat de rechter hier een grote mate van vrijheid heeft om de alimentatieduur te verlengen.


De twee uitzonderingen op de hoofdregel met betrekking tot de duur van de alimentatie en de hardheidsclausule zijn de bronnen van werk voor de advocaat.

Door de nieuwe wet blijven de oude knelpunten in het alimentatierecht en alimentatierekenen bestaan zoals: a) wat is de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte, b) de huwelijksgerelateerde behoefte kan door tijdsverloop niet verbleken, c) welke inspanning kan van de alimentatiegerechtigde worden verlangd om in zijn of haar eigen levensonderhoud te voorzien, d) het bepalen van de draagkracht van de alimentatieplichtige waaronder het vaststellen van het inkomen van de alimentatieplichtige, met welke schulden kan en moet rekening worden gehouden, e) het hanteren van twee rekenen systemen voor kinderalimentatie en partneralimentatie. Deze opsomming van knelpunten is niet limitatief.


Kort en goed: de Wet herziening partneralimentatie is niet een verbetering ten opzichte van de huidige wet. De alimentatiepraktijk is weerbarstig en blijft dus weerbarstig.

In dit korte artikel ga ik kort in op de wet en geef ik nog aantal knelpunten aan.

De wettekst

Artikel 1:157 BW luidt als volgt:

  1. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren.
  2. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de leeftijd van de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, ten hoogste tien jaren lager is dan de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, niet eerder dan op het tijdstip, waarop die echtgenoot deze leeftijd heeft bereikt.
  3. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud geboren is op of voor 1 januari 1970 en diens leeftijd meer dan tien jaren lager is dan de leeftijd bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, na tien jaren.
  4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet eerder dan op het tijdstip waarop de uit het huwelijk van de echtgenoten geboren kinderen de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
  5. Bij samenloop van de omstandigheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, geldt de langste termijn.
  6. De termijn voor het verstrekken van levensonderhoud vangt aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
  7. Indien ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijn, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe wordt ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.

De leden 2 en 3 hebben betrekking op langdurige huwelijken. De oudere en langdurig gehuwde – en dan de alimentatiegerechtigde – heeft er dus belang bij dat het verzoek tot echtscheiding niet eerder wordt ingediend dan tien jaar voor het bereiken van zijn/haar AOW-gerechtigde leeftijd. In dat geval heeft zij/hij recht op een alimentatieduur van 10 jaar. De datum voor indiening van het verzoek tot echtscheiding is relevant alsmede de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf de datum inschrijving echtscheiding gaat de alimentatietermijn in, de in het kader van de voorlopige voorzieningen betaalde alimentatie speelt geen rol voor de duur.

Hardheidsclausule

In 1:157 lid 7 is de hardheidsclausule verwoord op basis waarvan de rechter de alimentatieduur kan verlengen. Voor de advocatuur is het van belang om kennis te nemen van de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de hardheidsclausule.1) In de parlementaire stukken worden verschillende voorbeelden genoemd op grond waarvan de alimentatietermijn kan worden verlengd:

  • De alimentatiegerechtigden die aantoonbaar aan de alimentatieplichtigen hebben verzocht om zorgtaken voor de kinderen over te nemen en die dit hebben geweigerd.
  • De alimentatiegerechtigde kan geen baan vinden vanwege gezondheidsproblemen die zijn ontstaan tijdens het huwelijk;
  • De alimentatiegerechtigden die de zorg dragen voor een gehandicapt of ernstig ziek (minder- of meerderjarig) kind, of langdurig en intensief belast zijn met mantelzorg voor andere (schoon)familieleden.


Een creatieve advocaat kan deze lijst eenvoudig aanvullen. Wel is het van belang dat de advocaat in zijn processtukken de argumenten voor een beroep op de hardheidsclausule zakelijk en objectief weergeeft. Schrijf geen streekroman.


Door de hardheidsclausule ontstaat er voor de rechtzoekende rechtsonzekerheid. In eerste instantie zal de rechtbank een oordeel moeten geven of al dan niet een beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan en vervolgens zal het hof een oordeel geven. Als de rechter goed motiveert is de kans op cassatie gering, echter als de Hoge Raad wil casseren weet de Hoge Raad altijd een haakje te vinden. Het is te verwachten dat het aantal procedures zal toenemen.

1)Tweede Kamer, 2018 -2019, 34 231 nr. 15

Overgangsrecht

Het overgangsrecht luidt als volgt:

  1. De artikelen 157 en 401, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een uitkering tot levensonderhoud, die voor dat tijdstip door de rechter is vastgesteld of tussen partijen is overeengekomen.
  2. De artikelen 157 en 401, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een verzoek tot vaststelling of wijziging van een uitkering tot levensonderhoud, indien het inleidende verzoekschrift is ingediend voor dat tijdstip.
  3. Op een uitkering tot levensonderhoud die vóór 1 juli 1994 door de rechter is vastgesteld of door partijen is overeengekomen, is artikel II van de Wet van 28 april 1994 tot wijziging van enige bepalingen van de Wet van 28 april 1994, Stb. 324, houdende wijziging van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van alimentatie na scheiding (Stb. 325), van toepassing.

De methodiek van het alimentatierecht blijft hetzelfde

Het is een gemiste kans dat de wetgever niet heeft bepaald dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde niet forfaitair wordt vastgesteld en wel op basis van de gelden die partijen na de echtscheiding ter beschikking staan. Het is een sprookje dat partijen na de echtscheiding nog dezelfde levensstijl kunnen handhaven. Voor de alimentatiegerechtigde is er veelal sprake van een armoedeval. Na het vaststellen van kinderalimentatie blijft er veelal geen ruimte meer over voor het betalen van partneralimentatie. In de rechtspraktijk zie ik dat ook veelverdieners – inkomens boven de € 200.000 – na een echtscheiding niet of niet veel ruimte hebben tot betalen van alimentatie. Dit wordt veroorzaakt door een te luxe levensstijl tijdens het huwelijk met als gevolg een enorme schuldpositie. Denk alleen maar aan de directeur- grootaandeelhouder en zijn rekening-courantschuld. Een langdurige discussie over de behoefte heeft in het algemeen geen zin als de portemonnee leeg is.

Zoals in de inleiding al is aangegeven is het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige complex. Steeds meer mensen hebben flexibele contracten en bij ondernemers is de inkomensstroom ook onzeker. Voor het bepalen van de draagkracht is met name relevant het inkomen dat de alimentatieplichtige daadwerkelijk ontvangt. De winst is een boekhoudkundig begrip, als winst is gerealiseerd wil dat niet zeggen dat de ondernemer over de winst kan beschikken. Denk aan de situatie dat een debiteur niet heeft betaald of dat een ondernemer een investering dient te verrichten.

Tot slot, het alimentatierekenen wordt eenvoudiger en begrijpelijker indien zowel voor de kinderalimentatie als de partneralimentatie één rekensysteem wordt gehanteerd. Kinderalimentatie op basis van een forfaitair systeem en partneralimentatie op basis van de werkelijke financiële gegevens brengt met zich mede dat een fout snel is gemaakt.

Dromen van het verleden

Er blijft werk aan de winkel voor de advocaat. Het alimentatierecht en alimentatierekenen blijft complex. Hoe legt u dit uw cliënt uit? In 1981 zei mijn patroon (in de advocatuur) dat de draagkracht van de alimentatieplichtige maximaal 30% procent bedraagt van het bruto inkomen. De kinderalimentatie was in die tijd een vast bedrag van NLG 125,- per maand per kind. Dat waren nog eens rustige tijden voor de advocaat en zijn of haar cliënt. De huidige advocaat heeft van doen met een complexe materie en veelal een mondige cliënt. Dromen van het verleden heeft helaas geen zin.