19024


Geen gewijzigde omstandigheden ten opzichte van door Marokkaanse rechter vastgestelde alimentatie

Gerechtshof Amsterdam, 08-01-2019

Rechtsvraag

Is er sprake van een wijziging van omstandigheden – gelegen in een permanente vestiging van de vrouw en kinderen in Nederland - die het rechtvaardigt de kinderalimentatie te herzien die was vastgesteld in een erkende Marokkaanse uitspraak?

Overweging

Nee. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat de Marokkaanse rechter niet dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met het gegeven dat zij vanaf april 2016 met de kinderen in Nederland woont en dat de levensstandaard in Nederland hoger is dan die in Marokko. Het hof kan de vrouw hierin niet volgen. In haar verzoekschrift in hoger beroep van 14 november 2016, gericht aan het gerechtshof te Rabat, heeft de vrouw in haar tweede en derde grief aangevoerd dat de kinderen in Nederland wonen en dat Nederland een hogere levensstandaard kent dan Marokko. Het gerechtshof te Rabat heeft deze grieven met de beschikking van 24 april 2017 verworpen met de motivering dat de rechtbank van eerste aanleg in haar beslissing rekening heeft gehouden met de wettelijke bepalingen, de marktprijzen, de financiële situatie van de partijen en de leeftijd van de kinderen. Het hof leidt hieruit af dat de Marokkaanse rechter wel degelijk op de hoogte was van de omstandigheid dat de kinderen in Nederland, een land met een hogere levensstandaard dan de Marokkaanse, woonden maar dat hij hierin geen aanleiding heeft gezien om de onderhoudsbijdrage te verhogen. De vrouw heeft nagelaten te onderbouwen van welke gegevens, benevens de nieuwe woonplaats met hogere levensstandaard van de kinderen, het gerechtshof te Rabat niet is uitgegaan waar het dat wel had behoren te doen. Aldus is de vrouw tekort geschoten in haar stelplicht. Dat zij geen goed contact had met haar Marokkaanse advocaat en daardoor de oproep voor de zitting in Marokko heeft gemist, zoals de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, doet daaraan niet af en dient voor haar eigen rekening en risico te komen.

Evenmin voldoet de vrouw aan haar stelplicht waar zij betoogt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid BW. Ter zake hiervan heeft de vrouw op de eerste plaats wederom gewezen op haar vestiging in Nederland. Aangezien deze al een feit was in april 2016 en aldus ruim voordat het gerechtshof te Rabat zijn uitspraak deed, ziet het hof niet hoe hierin een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de omstandigheden waaronder laatstgenoemde uitspraak is gedaan kan zijn gelegen. Daarnaast heeft de vrouw aangevoerd dat zij bij haar terugkeer met de kinderen is ingetrokken bij haar ouders, maar inmiddels intensief zoekt naar zelfstandige woonruimte en daartoe beschikt over een urgentieverklaring. Nu deze woonruimte ten tijde van de beoordeling in deze procedure nog niet is gevonden, is hierin evenmin een wijziging van omstandigheden als bedoeld in de genoemde bepaling gelegen. Omtrent andere wijzigingen van omstandigheden is door de vrouw niets gesteld en daarvan is evenmin gebleken.

Het voorgaande leidt tot de conclusie er geen grond bestaat voor wijziging van de beschikking van 24 april 2017 van het gerechtshof te Rabat.

19023


Bopz: rechter kan niet tegelijkertijd machtiging verlenen en second opinion vragen

Hoge Raad der Nederlanden, 01-02-2019

Rechtsvraag

Kan een rechtbank een voorlopige machtiging verlenen voor de duur van twee maanden op grond van de vaststelling dat bij betrokkene sprake is van een geestesstoornis die hem gevaar doet veroorzaken, en tegelijkertijd het verzoek om een second opinion van een psychiater inwilligen?

Overweging

Nee. Ingevolge art. 2 Wet Bopz kan een voorlopige machtiging worden verleend indien de betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens, deze stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.

Indien bij de rechter twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of aan de vereisten van art. 2 Wet Bopz is voldaan, dient hij ofwel het verzoek van de officier van justitie af te wijzen ofwel nader onderzoek te laten verrichten alvorens de verzochte machtiging te verlenen.

In het onderhavige geval heeft de rechtbank overwogen dat de second opinion antwoord moet geven “op de vraag of betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens als gevolg waarvan hij gevaar doet veroorzaken dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend”. (Zie het hiervoor in 3.2 opgenomen citaat, laatste alinea.)

Hieruit volgt dat bij de rechtbank twijfel bestond over het antwoord op de vraag of aan de vereisten van art. 2 Wet Bopz is voldaan. Onder die omstandigheden had zij de verzochte machtiging niet mogen verlenen, ook niet voor twee maanden. Het middel is dus gegrond.