Conclusie AG over onderlinge band echtscheiding en nevenvoorzieningen

19168


Conclusie AG over onderlinge band echtscheiding en nevenvoorzieningen

Conclusie AG, 11-10-2019 

Rechtsvraag

Kunnen de van de echtscheidingsbeslissing afhankelijke nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard in dezelfde beschikking als de echtscheidingsbeslissing die naar zijn aard niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, omdat dit onverenigbaar is met het systeem?

Overweging

A-G:

Dat kan. Nauta (T&C Rv) heeft in dit kader het volgende opgemerkt:

“De wet schrijft niet voor op welk moment de rechter de beslissing over de gevraagde nevenvoorzieningen moet geven. Gelet op de doelstelling van de wetgever om te komen tot een vlotte afhandeling van de scheidingsprocedure (vgl. de geconcentreerde behandeling, art. 818) ligt het voor de hand om de band tussen het verzoek tot scheiding en de verzochte nevenvoorzieningen te handhaven en in de scheidingsbeschikking ook de beslissing over de nevenvoorzieningen op te nemen. Noodzakelijk is dat niet, zodat het in de praktijk aan het beleid van de rechter is overgelaten deze band al dan niet te verbreken.”

Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de beslissing over de nevenvoorzieningen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard zou kunnen worden, omdat de echtscheidingsbeschikking niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard en dat dit derhalve onverenigbaar is met het systeem. Asser/De Boer (deel 1-II 2016/681) merkt op over het omgekeerde geval (een hoger beroep tegen de nevenvoorziening verhindert niet dat de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde gaat):

“Een hoger beroep tegen een nevenvoorziening, bijv. tegen de hoogte van de alimentatie, verhindert niet dat de echtscheidingsbeslissing in gewijsde gaat, aldus – m.i.v. 1 januari 1993 – art. 820 lid 4 Rv.

De inschrijving is een constitutief vereiste voor de ontbinding van het huwelijk. Hiervoor is gekozen met het oog op de wenselijkheid dat de registers van de burgerlijke stand zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de burgerlijke staat van de daarin opgenomenen. Voor derden is dit van groot gewicht. …

Na verloop van de termijn voor inschrijving ‘verliest de beschikking haar kracht’ en is zij derhalve niet meer voor inschrijving vatbaar. Mocht deze toch plaatsvinden, dan kan doorhaling op grond van art. 1:24 BW worden verzocht. Wordt de echtscheidingsbeschikking niet binnen de termijn van zes maanden ingeschreven, dan leidt een inmiddels ingesteld hoger beroep tegen een nevenvoorziening tot niet-ontvankelijkverklaring in het verzoek daartoe wegens het ontbreken van een rechtsgrond en belang.”

Het is derhalve aan het beleid van de rechter overgelaten of de beslissing op het echtscheidingsverzoek en de beslissing op de nevenvoorzieningen in dezelfde beschikking worden opgenomen. Dit leidt niet tot ‘onverenigbaarheid met het systeem’ of discrepantie zoals het middel stelt. 

19167


Beperking duur ondertoezichtstelling omdat geen gezinsvoogd beschikbaar is

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-10-2019 

Rechtsvraag

Dient de ondertoezichtstelling verlengd te worden nu er geen gezinsvoogd bij de GI beschikbaar is?

Overweging

De vier omstandigheden, de ontbrekende contactregeling, de gevolgen daarvan voor de identiteitsontwikkeling van het kind, het ontbreken van hulpverlening voor het kind in het kader van traumaverwerking en het onvermogen van de ouders om te communiceren over andere zaken aangaande het kind, maken dat zij nog steeds ernstig bedreigd wordt in haar ontwikkeling. De kinderrechter zal het verzoek derhalve toewijzen.

De kinderrechter beperkt echter de duur van de ondertoezichtstelling. Aangezien er momenteel nog steeds geen gezinsvoogd beschikbaar is om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling, vindt de kinderrechter het belangrijk dat er wederom een vinger aan de pols gehouden wordt. Het verzoek zal daarom voor drie maanden worden toegewezen onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Zij verwacht van de GI dat deze voor ondergenoemde zittingsdatum een update zal geven van de vorderingen in de ondertoezichtstelling, waarbij tevens gemotiveerd dient te worden aangegeven of de GI haar verzoek handhaaft, mocht er nog altijd geen gezinsvoogd beschikbaar zijn. In die situatie zal tevens door de GI moeten worden aangetoond dat alternatieven (zoals een overdracht aan een andere GI) zijn onderzocht.

Nostiam es egi aleris noxim me vernica vividi patquodiu menius in simissoliis etiquam. Grari pribute fatifectem inc mis, cion renatquam soliis etiquam hena.

19166


Partneralimentatie en grievend gedrag

Gerechtshof Den Haag, 25-09-2019 

Rechtsvraag

Heeft de vrouw zich grievend gedragen ten opzichte van de man door in zijn werkmail te kijken en een mail door te sturen aan zijn werkgever?

Overweging

Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat de vrouw zich zodanig grievend jegens de man heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man thans nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man tot medio 2018 werkzaam was als accountmanager bij [werkgever] . In de periode dat de man daar nog werkzaam was, heeft de vrouw zonder medeweten van de man ingelogd op zijn e-mailaccount. Zij heeft daarbij een aantal e-mails van de man gevonden, waaruit bleek dat hij producten van zijn werkgever, nadat hij ze had gereviseerd, doorverkocht aan bestaande klanten van [werkgever] , zonder de opbrengst aan zijn werkgever af te staan. De vrouw heeft de werkgever van de man hiervan op de hoogte gebracht door deze e-mails vanuit haar eigen e-mailaccount op 1 mei 2018 en op 7 mei 2018 door te sturen naar de werkgever van de man met de mededeling ‘Graag doorsturen naar [naam] en [naam] ’ en ‘Graag doorsturen naar [naam] ’. Naar het oordeel van het hof had de vrouw geen inbreuk mogen maken op de privacy van de man door zichzelf toegang te verschaffen tot zijn e-mailaccount om vervolgens de voor de man belastende e-mails door te sturen aan zijn werkgever. Het enkele feit dat de vrouw kennelijk over de inloggegevens van het e-mailaccount aan de man beschikte, maakt dat niet anders. Dat zij voor dit doel toestemming van de man had om op zijn e-mailaccount in te loggen is niet gebleken. De vrouw is inmiddels ook strafrechtelijk veroordeeld en heeft een (thans nog herroepelijke) werkstraf van 40 uren opgelegd gekregen vanwege computervredebreuk. Verder had de vrouw moeten beseffen dat door het versturen van de e-mails het aanzienlijke risico bestond dat het dienstverband van de man, en daarmee zijn inkomen, direct in gevaar zou kunnen komen. Uiteindelijk heeft dat risico zich ook verwezenlijkt en is de man zijn baan bij [werkgever] om die reden kwijtgeraakt. De stelling van de vrouw dat zij in een opwelling heeft besloten om de bewuste e-mails naar de toenmalige werkgever van de man te verzenden, acht het hof niet geloofwaardig. Zij heeft de eerste e-mail op 1 mei 2018 verstuurd en de tweede e-mail pas op 7 mei 2018. In de tussenliggende periode (zes dagen) heeft de vrouw rustig over de gevolgen van het verzenden van de bewuste e-mails kunnen nadenken. Toch heeft zij ervoor gekozen om de voor de man belastende e-mails nog een keer door te sturen naar de werkgever van de man (het hof ziet dit gelet op het tijdsverloop als meerdere handelingen). De vrouw heeft daarmee bewust schade aan de bestaanszekerheid van de man toegebracht. De emoties vanwege de voortdurende problemen tussen partijen na hun scheiding en de gevolgen daarvan voor hun zoon – die mogelijkerwijs hebben bijgedragen aan het gedrag van de vrouw – vormen daarvoor geen rechtvaardiging. Dat de man niet valselijk door de vrouw is beschuldigd en de gevolgen voor de man minder ingrijpend waren dan in eerste instantie gesteld, leidt – nu de handelingen van de vrouw desalniettemin concrete en vergaande nadelige gevolgen voor de man hebben gehad – evenmin dat een andere conclusie.