19171


Nederlandse rechter niet bevoegd gezien de gewone verblijfplaats minderjarige op Bonaire

Rechtbank Midden-Nederland, 30-10-2019 

Rechtsvraag

Is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen over een gezagskwestie gezien de vast te stellen gewone verblijfplaats van de minderjarige?

Overweging

Voordat de rechtbank kan overgaan op de inhoudelijke behandeling van het verzoek, zal de rechtbank eerst moeten beslissen of zij bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen. De rechtbank is van oordeel dat zij in dit geval onbevoegd is. Zij zal hieronder uitleggen waarom. De rechtbank beoordeelt haar bevoegdheid op het moment dat de vader zijn verzoekschrift indiende, te weten 16 augustus 2019. Omdat de vader stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op dat moment in Nederland was en de moeder stelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige toen Bonaire was, heeft de vraag over de bevoegdheid een zogeheten interregionaal karakter. Daarvoor geldt het volgende.

Op grond van artikel 38 lid 3 Statuut voor het Koninkrijk (hierna: Statuut) kunnen bij rijkswet regels worden gesteld over privaatrechtelijke onderwerpen van interregionale aard. Een dergelijke regeling ontbreekt echter. Op grond van een uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 2014 dient de Nederlandse rechter in dat geval voor wat betreft zijn bevoegdheid zoveel mogelijk aan te sluiten bij de in de internationale verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. Alleen als dergelijke internationale verdragen en verordeningen ontbreken of zich niet voor overeenkomstige toepassing lenen, dient de Nederlandse rechter zijn rechtsmacht te bepalen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 1 tot en met 14 Rv. 

Brussel II bis) of aan de bevoegdheidsbepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996). Om dit te kunnen beoordelen, zal de rechtbank eerst moeten bepalen waar de minderjarige haar gewone verblijfplaats heeft op 16 augustus 2019.

(...)

De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden samen de conclusie rechtvaardigen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige, die gelet op haar jonge leeftijd, nauw verbonden is met die van haar moeder, op Bonaire is gebleven ten tijde van de indiening van het verzoekschrift op 16 augustus 2019. Hoewel de minderjarige met haar moeder op dat moment feitelijk nog in woonplaats 3 verbleven, was op dat moment voldoende duidelijk dat de moeder met de minderjarige korte tijd later definitief zou terugkeren naar Bonaire. De minderjarige heeft via haar moeder meer en sterkere banden met Bonaire dan met Nederland. 

19170


Fiscale redenen voor verdeling hoofdverblijfplaats gezien zorgregeling

Gerechtshof Amsterdam, 29-10-2019 

Rechtsvraag

Kan de hoofdverblijfplaats van de kinderen worden verdeeld onder de ouders gezien de gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken?

Overweging

Ja. Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kinderen iedere maandag en dinsdag bij de man verblijven alsook om de week in het weekend. Wanneer de vrouw op vrijdag werkt zijn de kinderen ook bij de man. Volgens de belastingdienst voldoet deze zorgregeling aan de criteria van een co-ouderschapsregeling en krijgt de man met terugwerkende kracht over de jaren 2016 tot en met 2018 huurtoeslag voor een meerpersoonshuishouden. Daarbij heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verklaard enkel kinderbijslag en kindgebonden budget te ontvangen doordat zij gezamenlijk met haar partner teveel verdient om aanspraak te kunnen maken op andere toeslagen. Als gevolg hiervan zal de vrouw naar eigen zeggen ongeveer € 20,- per maand minder ontvangen wanneer het verzoek van de man zou worden toegewezen. Voor de man zou toewijzing van het verzoek een toename van honderden euro’s per maand inhouden doordat hij in dat geval als alleenstaande uitkeringsgerechtigde naast de kinderbijslag en het kindgebonden budget, aanspraak kan maken op de alleenstaande ouderkop en huurtoeslag voor een meerpersoonshuishouden. 

Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van kind B het meest recht doet aan de verdeling van de zorg zoals die nu middels de huidige zorgregeling plaatsvindt. De ouders dragen thans beiden de zorg en de verantwoordelijkheid voor de kinderen. Wanneer één van de kinderen bij de man wordt ingeschreven wordt hij ook financieel in staat gesteld om die zorg te kunnen dragen. Het hof begrijpt de zorgen van de vrouw dat de man als gevolg van zijn persoonlijke problematiek moeite heeft in de communicatie waardoor de afhandeling van financiële verplichtingen moeizamer zou kunnen verlopen. Maar gelet op het financiële voordeel dat toewijzing van het verzoek oplevert, is het hof, ondanks de zorgen van de vrouw, van oordeel dat dit voordeel in het belang van de kinderen is. Het hof zal het verzoek van de man de hoofverblijfplaats van kind B bij hem te bepalen toewijzen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de man zich aan zijn toezeggingen houdt en dat hij de verblijfsoverstijgende kosten van kind B op zich zal nemen en de vrouw het maandelijkse verschil als gevolg van deze wijziging zal betalen.

19169


Handhaving dwangsom uit kort geding gezien houding van de ouder

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2019

Rechtsvraag

Wat is de invloed van een eerder kort geding met dwangsomoplegging ten behoeve van het uitvoeren van de contactregeling op de vast te stellen regeling?

Overweging

Het grootste probleem in deze zaak is het halen en brengen. Het hof wijst op het vonnis van de voorzieningenrechter van 19 september 2019. In dit vonnis is de moeder veroordeeld om de zorg- en opvoedingstaken als vermeld in de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2019 na te komen op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.

(...)

Ten aanzien van het ophalen van de kinderen op zondag wijst het hof wijst erop dat het niet noodzakelijk is dat de moeder in persoon op zondagavond verschijnt om de kinderen op te halen bij de vader, hoewel dit in beginsel uiteraard het meest wenselijke scenario is. Het hof acht het met name van belang dat de moeder de verantwoordelijkheid neemt om ervoor te zorgen dat de kinderen op zondag terugkomen bij haar; de oplossing hiervoor kan ook binnen haar eigen netwerk worden gezocht. Het kan én mag zonder meer van de moeder worden verwacht dat zij eenmaal per vier weken de kinderen ophaalt bij de vader, althans dat zij zorgt dat de vader de kinderen niet terug hoeft te brengen naar haar. De moeder heeft ter zitting bij het hof opnieuw verkondigd dat zij de kinderen niet zal ophalen bij de vader. Gezien deze houding acht het hof het noodzakelijk om de dwangsommen te handhaven zoals door de voorzieningenrechter opgelegd bij vonnis van 19 september 2019 opgelegd, temeer omdat de op 24 mei 2019 vastgestelde zorgregeling waaraan later in kort geding de dwangsommen werden gekoppeld enkel tijdelijk op onderdelen wat wordt aangepast zonder dat deze aanpassing een definitief karakter heeft. Anders geformuleerd: gelet op het karakter van de onderhavige beschikking vervalt de in eerder in kort geding gegeven veroordeling tot betaling van een dwangsom niet nu in de hoofdzaak nog niet – definitief – een andere beslissing is gegeven.