Ga nú aan de slag met circulariteit bij infra
Dat is de dringende oproep van Marc de Rooy van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) aan de vooravond van de Dag van de Circulariteit, die op 10 oktober plaatsvindt. “Er kan al heel veel en er zijn ook al mooie voorbeelden voorhanden. We komen geen stap verder als we eerst alles tot in de puntjes uitdenken zonder intussen ervaring op te doen. Ga daarom aan de slag en leer van je ervaring.”
Marc de Rooy houdt zich bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bij het Directoraat-Generaal Mobiliteit bezig met het programma Klimaatneutrale en Circulaire Infra. Hij legt uit waarom juist bij de infra veel circulariteitswinst is te behalen: “Bij de infra wordt veel beton, staal en asfalt gebruikt, waarin veel CO2 is verstopt. Op het moment dat je daarvan veel gaat hergebruiken is dat positief voor de CO2-footprint en de circulariteit. Het is bovendien goed voor de biodiversiteit omdat je minder materialen uit met name het buitenland haalt.”
Het ministerie van IenW wil samen met de medeoverheden op weg naar een klimaatneutrale en circulaire infrastructuur in 2030. Om daar te komen zijn voor de uitvoering roadmaps opgesteld. Hoewel het doel in tijd niet ver weg ligt, merkt De Rooy nog vaak een houding die hij omschrijft als: “Ik snap dat doel nog niet helemaal, dus doe ik het maar zoals ik het altijd gedaan heb.” Die houding kan volgens De Rooy echter niet meer: “We hebben te maken met een stevige opgave en we moeten tempo maken. Bovendien kan er al heel veel. Ik ben twee jaar geleden begonnen met het programma Klimaatneutrale en Circulaire Infra en ik zie dat er op veel terreinen al allerlei maatregelen mogelijk zijn.”
De rol van Rijkswaterstaat
De Rooy hanteert daarbij een driedeling: “Het gaat ten eerste over asfalt, over wegverharding. Ten tweede over beton, bij onder meer bruggen en viaducten. En tenslotte gaat het om het gebruiken van elektrisch materieel.”
De Rooy noemt een voorbeeld van wat er al kan bij asfalt. “Daar kun je van Hot Mix Asfalt naar Warm Mix Asfalt. Daarbij ga je van stoken op 180 graden Celsius bij HMA naar 140 bij WMA. Daardoor ben je minder gas kwijt. Er is nu afgesproken om vanaf 1 januari 2025 te gaan stoppen met HMA . Natuurlijk ben je er daarmee nog niet, maar deze eerste stap is wel nodig voor een volgende stap: het anders inrichten van asfaltcentrales, waardoor je in toekomst voor je productieproces elektriciteit kunt gebruiken in plaats van gas.” Het voorbeeld illustreert de richting die De Rooy uit wil: “We moeten in het doen komen, in het veranderen. We komen geen stap verder als we eerst alles tot in de puntjes uitdenken zonder intussen ervaring op te doen. Ga daarom aan de slag en leer van je ervaring. Al doende leren.”
Verder denken dan de oude opgave
Hij geeft nog een voorbeeld: het hergebruik van betonnen liggers. “Als je een viaduct moet aanpassen, is de kwaliteit van die liggers vaak nog heel goed. Nu worden die viaducten vaak gesloopt en wordt er betongranulaat van gemaakt. Je kunt die liggers echter ook netjes uitzagen en in een ander viaduct neerleggen. Als je dat nu wilt doen omdat het technisch kan, loop je vervolgens tegen barrières aan in de organisatie die vragen stelt over onder meer kwaliteit, ontwerp en certificering. Toch moet je ermee aan de slag,
want dan zie je ook welke organisatievraagstukken je moet aanpakken.”
Ook bij het elektrificeren en het emissieloos maken zijn er mooie voorbeelden:“De gemeente Harderwijk zette voor het woonrijp maken van gebiedsontwikkeling Waterfront Fase 3 een innovatieve aanbesteding in de markt met een emissieloze uitvraag waarbij de gemeente zelf de laadvoorziening aanbood.”
Wat De Rooy in dit voorbeeld aanspreekt, is dat de gemeente Harderwijk out-of-the-box en breder dan de ‘oude opgave’ dacht: “De gemeente dacht namelijk als opdrachtgever mee in het vraagstuk van de energievoorziening van de aannemer.”
Dat niet alle opdrachtgevers zo durven te denken, heeft volgens De Rooy verschillende oorzaken: “Dat heeft deels te maken met onbekendheid en deels met vragen over de kwaliteit.” Om dat weg te nemen, moeten opdrachtgevers de twee belangrijkste lessen van Harderwijk overnemen, de brede blik en het meedenken over de uitdagingen voor de opdrachtnemer: “Het ging daar niet om geld, het ging om een betere matchmaking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer en om het elkaar als partners zien in een gezamenlijke uitdaging.”
Rol van ministerie van I & W
Het brengt De Rooy bij een andere uitdaging. Daarvoor gaat hij eerst kort terug in de tijd: “In 2020 is het programma gestart toen Rijkswaterstaat en ProRail inventariseerden waar ze de grootste impact konden maken. Dat leidde in 2022-2023 vervolgens tot de verschillende roadmaps. De vraag was vervolgens: wat kan dit helpen bij de praktijk van provincies, gemeenten en waterschappen? Daarbij was al snel duidelijk dat die met andere uitdagingen te maken hebben: er zijn weinig gemeenten die een Van Brienenoordbrug hebben.”
Ook was duidelijk dat de manier van beschrijven en analyseren van Rijkswaterstaat niet paste bij de gemeentelijke praktijk. “Daarom kijken we nu hoe we zaken kunnen aanpassen zodat het ook voor provincies, gemeenten en waterschappen bruikbaar is. Daarvoor hebben een club opgericht, Publieke Opdrachtgevers Duurzame Infra. Daarin denken mensen uit de praktijk van provincies, gemeenten en waterschappen mee over hoe we de lessen die er al zijn kunnen toepassen in andere praktijken. We kijken daarbij ook naar nieuwe vraagstukken. Bijvoorbeeld riolering. Dat speelt niet bij Rijkswaterstaat maar is voor gemeenten heel relevant.”
Aan de hand van een van de thema’s, asfalt, legt De Rooy uit waarom gemeenten belangrijk zijn: “Van het asfalt ligt 18 procent bij Rijkswaterstaat en meer dan 70 procent bij gemeenten. Als je een asfaltcentrale wilt veranderen, heb je dus die gemeenten nodig om voldoende volume te krijgen. Een vergelijkbare redenering geldt ook voor beton (kunstwerken) en elektrisch materieel.”
Kennisdeling essentieel
Bij het verder brengen van het programma is kennisdeling essentieel. De Rooy: “Rijkswaterstaat beschikt over veel kennis. Hetzelfde geldt voor grote gemeenten die vaak eigen ingenieursbureaus hebben en soms zelfs al mooie praktijkvoorbeelden. Bij kleine gemeenten, met vaak één duurzaamheidsambtenaar die alles moet doen, is dat lastiger. Daarom zoeken we naar een manier om kennis te delen, zodat die gemeenten niet allemaal het wiel hoeven uit te vinden.”
Hij vervolgt: “Vandaar dat we graag samenwerken met onder meer CROW en BouwCirculair en dat we als we vragen binnenkrijgen van gemeenten ze verwijzen naar plekken waar ze de informatie kunnen vinden. Daarnaast is de jaarlijkse Dag van de Circulariteit belangrijk, want daar kunnen gemeenten, provincies en waterschappen – en ook andere partijen natuurlijk – zien wat er mogelijk is, leren van praktijkvoorbeelden en inspiratie opdoen.”
De Rooy eindigt daarom met een duidelijke oproep aan alle partijen: “Ga nú aan de slag met circulariteit bij infra! Er kan al heel veel, de innovaties zijn er en er zijn ook al mooie voorbeelden voorhanden.”